foto: Hugo Zelders

 

 

 

 

 

 

Wie geeft de spreekvoordracht over

Zoemend Hout”?

 

Dat is Phons Bakx  In Nederland zijn tot dusver maar enke­len ge­weest die het zoemhout als cultuur-histo­risch en wetenschap­pe­lijk object hebben bestudeerd. Eén van hen is Phons Bakx (1956). Hij maakte de laatste 25 jaar studie van een aantal oude rituele geluids- en muziek­instrumenten, waarin mondharp en zoem­hout het hoofdaandeel vormen. Hij publiceerde essays, arti­ke­­len en mono­gra­fieën over de instrumenten, en presenteerde ze uitvoerig op de Neder­landse radio (VPRO’s Wan­delende Tak) en op de t.v. (Reiziger in Mu­ziek, Vrije Geluiden).

 

Over o.m. het zoem­hout gaf hij voordrachten in Breda (Lokaal 01/VPRO), Gronin­gen (Stedelijke Muziek­school), Middelburg (Vleeshal/VPRO), Den Haag (Huize Ten Bosch), Middelburg (Abdij) en Rotterdam (voormalig Dodorama/ i.s.m. Gronings bla­zersensemble De Luchtbrug).

zijn nieuwste monografie:
Boek Zoemhout - Antropodium /
okt. 2010
/ 244 p. / 4 boekdelen / 20,00 euro

 

 


In Nederland                                           
   Als cultuur-historisch en wetenschappelijk object werd in NL het
zoemhout door de volgende mensen bestudeerd en beschreven
:



Johannes Dietrich Eduard Schmeltz (1839-1909) 
deze in Hamburg geboren etnograaf en naturalistisch ingestelde wetenschapper
specialiseerde zich in de etnografische collecties
die uit de Zuidzee afkomstig waren.
Hij werd als conser­vator aangesteld van 's-Rijks Etnogra­phisch Museum te Leiden,
en werd nadien directeur van dit instituut. In 1896 schreef hij een werkzame monografie
 van 35 pagina’s over het zoemhout in de Duitse taal. Schmeltz zocht naar een
geza­men­lijke oorsprong van het zoemhout en de Waldteufel (wrijftrom),
vanwege het feit dat beide rotatie-instrumenten zijn.

gepubliceerde monografie:
1896 - Das Schwirrholz. In: Verhand­lung des Vereins für Naturwissensch.
Unterhaltung zu Hamburg. Deel IX. p. 92-127. 1896

  

Jan van Baal (1909-1992)
Nederlanders waren eveneens vertegenwoordigd in het natuurhistorische onderzoek naar de magisch-mythologische be­teke­nissen van het zoemhout. Van Baal geldt als de grootste pleitbezorger van de inter­pre­tatie dat het zoemhout ronduit een fallisch symbool is binnen de culten van Austro-Melanesische culturen. Hij was een eminent cultureel antropo­loog en stu­deerde indologie aan de Rijks­universiteit in Leiden. Algauw vormde religie het hoofd­thema van zijn publicaties. Zijn vooropleiding in Leiden maakte mogelijk dat hij naar Neder­lands-Indië kon gaan waar hij een post kreeg bij het ko­loniale bestuur.  In 1934 promoveerde Van Baal op het feno­meen van het kop­pen­snellen bij de Marind-anim van Nieuw Guinea. Kort daarop kon hij als Gou­ver­neur van Neder­lands-Nieuw Guinea in Merauke (Trans-Fly-gebied) aan de slag. In de jaren van de Tweede Wereld­oorlog hielden de Japanners hem daar ook gevangen. In 1951 richtte hij in Hollandia (nu Jayapura) het Bu­reau voor In­land­se Zaken op ter bevordering van het demogra­fisch en etno­grafisch onder­zoek, wat in eerste aanleg een verzelfstandiging impliceerde van Nieuw Guinea. Van huis uit was Van Baal christe­lijk-gere­for­meerd, maar hij ging later over naar de Nederlands Hervormde kerk. In Nederland heeft hij korte tijd zitting gehad als Tweede Kamerlid voor de Anti-Revolu­tio­naire Partij. Ná 1959, terug uit Nieuw Guinea, werd hij direc­teur voor de antropologie bij het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amster­dam, en hoog­leraar aan de Universi­teit van Amsterdam en de Rijksunversiteit in Utrecht. Jan van Baal schreef een gezag­hebbend werk over het zoemhout, waarin hij zeer diep in de uiterst complexe materie van het magisch-mythische cultuurdenken van de Papua’s weet door te dringen, en met name ten aanzien van hun dema-cultuur en hun inwijdingsriten.
gepubliceerde werken:
- 1963. The Cult of the Bull-roarer in Australia and Southern New Guinea.

in: Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde, cxix, (s.l.)

- 1966. Dema: Descrip­ti­on and Analysis of Marind-anim Cul­ture (S.-New Guinea). Den Haag


Fokke Sierksma (1917-1977) 
 was een theoloog, tibeto­loog, gods­dienst­psycholoog en essayist van Friese afkomst en behoort tot de groep van klassieke pioniers van het zoemhout. Fokke Sierksma groeide op in een Fries orthodox-hervormd milieu. Hij volgde het gym­na­sium in Ljouwert en studeerde daarna in Gronin­gen aan de Rijksuniversi­teit. In de be­zet­tings­tijd studeerde hij bij Gerardus van der Leeuw af, bij wie hij zijn hoofdvak theologie clandestien kon blijven volgen. Sierksma streed tijdens de oorlogsjaren in het verzet en richtte in 1944 als dichter-essayist het illegale pamflet Podium op. Na de oorlog werkte hij in de Universiteitsbibliotheek van Gronin­gen.
Fokke Sierksma legde zich toe op het schrijven van essays, en hij worstelde zich al schrijvend duidelijk onder het juk van zijn christelijke opvoeding vandaan. Hij werd een literaire radioman bij de Friese zender Radio Oost Noord Oost. In 1963 kreeg hij voor zijn wetenschappelijke oeuvre de Henriëtte Roland Holst-prijs toegekend. Sierksma promoveerde in 1950 cum laude aan de Rijksuniversi­teit Groningen en in 1956 maakte hij de overstap naar de functie van wetenschap­pelijk hoofd­medewerker aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit in Leiden. Zijn werkterrein lag voornamelijk in de gods­dienstgeschiedenis en de godsdienst­fenomenologie. Vooral het verklaren van ritueel gedrag en van godsdienstige voorstellingen hield hem in de ban. Hij ontwikkelde hiervoor speciaal het begrip “religieuze projectie”. Zijn voorstudies bestreken ook het onderzoek naar gedrags­overeenkomsten tussen dier en mens. Sierksma benaderde de religie het liefst vanuit de psycho-analyse. Ook betrok hij biologie en experimenteel onderzoek bij zijn werk. Zijn eigen­zinnige benadering riep be­hoor­lijk wat weerstanden op in de theologische kring van zijn tijd. Fokke Sierksma toont zich een scherp­zinnige denker over het zoemhout en de mythi­sche elementen die het gebruik ervan dirigeerden.
Zijn betoog ademt zeker structu­ra­listische en psycho-analytische inzichten, maar
als één van de weinigen belicht hij op bekoorlijke wijze ook de achtergronden
van de relatie tussen man en vrouw in het oud-equatoriale samen­levings­verband,
en welke instituties hen bij hun relatie steun boden.

gepubliceerde monografieën: 
Het Gestolen Zoemhout der Keraki van Nieuw-Guinea (1962, p. 92-101) 
/ Het Religieuze We­reld­beeld der Oudste Landbouwers (p. 159-174).
In: De Roof van het Vrou­wenge­heim (De Mythe van de Dicta­tuur der Vrouwen en het
Ontstaan der Geheime Mannengenootschap­pen). 's-Gravenha­ge.

Religie, Sexualiteit en Agressie. Een Cultuurpsycho­logische
Bijdrage tot de Verklaring van de Spanning tussen de Sexen.

(1979) Groningen. Passim § 9: p. 137-173, passim § 10: p. 174-198.