|
RENNES
/ MIDDELBURG - Elk jaar opnieuw worden ze uit de bijkeukens en de washokken gehaald,
grote ronde bronzen bekkens die doorgaans dienst doen voor handwas, als
cidervat of als beslagkom voor de omvangrijke Bretoense pannekoekmaaltijd. De
bekkens die een doorsnede meten van ongeveer 1 meter, blijken de
heimelijke bezitters te zijn van een fenomenale klank die slechts in één
nacht per jaar gehoord wordt, de nacht van Saint Jean.
Op de heuvels ontsteekt de bevolking van het rurale Gallo-Bretagne in deze
midzomernacht het vreugdevuur ter ere van de schutspatroon van het agrarisch
leven. En weldra klinken er de diepe tonen van de huishoudbekkens die
signalen lijken af te geven aan nabijgelegen heuveltoppen en buurtschappen,
zodat het feest van Saint Jean in de hele regio tegelijkertijd kan beginnen.
Afgelopen zomer bezochten antropologisch
kunstenaar Phons Bakx uit Middelburg en geluidsman Jules Bitter drie
buurtschappen waar het volksfeest plaatsvond, en vingen er de bizarre
geluiden van de huishoudbekkens in hun microfoon op.
Phons Bakx: "Ik twijfel er niet aan of het gaat hier om een geïsoleerd
cultuurgebruik rond een rauwklinkend, boers boventooninstrument. In zover ik
heb kunnen naspeuren, komt het nergens anders in Europa voor dan in Le Vendée
en in het oostelijke deel van Bretagne, het zogeheten Gallo-Bretagne. Vroeger
was het over geheel Bretagne verspreid, maar de overlevering getuigt dat er
sinds 1900 voor het zingende huishoudbekken veel verloren is gegaan."
Een evidente samenhang met oud-magische doeleinden ontbreekt ten enenmale in
de Franse wetenschapsliteratuur, maar de volkspredikaten van Bretagne houden
het er in grote lijnen op dat het geluid ooit de rijping van al het zomerse
ooft aan de boomtakken voltooiden. Dat gold vooral voor de oogst van de
appelbomen.
Het isolement van het klankgebruik
laat zich ook aflezen in de ongewone wijze waarop de diepe tonen aan het
huishoudbekken worden ontlokt. Het is niet zo dat de bekkens als
slaginstrument worden gebruikt. Nee, het vat zingt, en daarvoor spannen zich
maar liefst twee personen in: één van hen zit laag vóór het bekken en houdt
een viertal stengels cypergras tegen de platte bekkenrand zonder deze dan ook
met de handen aan te raken. De ander is de speler en staat over het bekken
heen gebogen. Als vanouds plaatst men het bekken op een omgekeerde ijzeren
driepoot of op puntige stenen.
De klankverwekking van het instrument blijkt allesbehalve onnauwkeurig, en
doet een sensitief beroep op de spelershanden. Bakx hierover: "De speler
neemt de vier lange grasstengels in de handen en strijkt in één doorgaande
beweging van linker- en rechterhand langs de grasstengels. Bij de juiste
sensitiviteit van de handgreep ontstaat er een vibratie zoals bij een
aangestreken vioolsnaar. Op de bodem van het bekken ligt een kleine plas
azijn waarmee de speler om de paar streken zijn handen bevochtigt en
ontvet."
Het klankspel staat bekend onder minstens 22 dialectnamen, maar Tirer la Chèvre is
beslist de meest gehoorde. Om het vat volwaardig te laten klinken moet men
met juiste handspanning over de stengels strijken. De Gallo-Bretonse metafoor
indiceert de speler zijn handen te bewegen alsof hij een geit moet
voorttrekken. In het Bretons betekent het echter "de geit melken".
Bakx: "Eigenlijk appelleert de metafoor aan het ritmische klankbeeld dat
het bekken voortbrengt. De aandachtige luisteraar herkent er krachtige
melkstralen in die beurtelings tegen een holle emmerwand spuiten. De diepe
trompettoon ontstaat pas eerst als de opgewekte vibraties in de grasstengels
voldoende in de zogeheten eigenfrequentie van het bekken overgaan. Elke keer
als je opnieuw probeert, zal de harmonische reeks van die trompettoon anders
klinken. Als het niet lukt, dan ontstaan er alleen maar wilde, kermende
kreten. Ik heb het diverse malen zelf gedaan, en ik kwam er niet
onverdienstelijk uit.
Het is een immens zwaar karwei."
Dat de klank niet ieders oor streelt, illustreert de reactie van een Bretonse
burgemeester toen hij vernam dat de twee geïnteresseerden speciaal opnamen
wilden komen maken: "Wàt?! Komen ze helemaal uit Nederland om dat
weerzinwekkende lawaai aan te horen?!"
Volgens de Middelburgse kunstenaar laat de verwekking van de sinistere
klanken uit de peiles d'airain (bronzen bekkens) zich
gevat omschrijven als "een trompetterende gong die als een viool moet
worden aangestreken". Volgens hem staat dit primitieve klankprincipe ook
aan de basis van de tromba marina, een instrument dat
voornamelijk in zeventiende-eeuws processies alleen door nonnen werd bespeeld
en daarom "de nonnenviool" heet.
Het markante klankspel uit Gallo-Bretagne kreeg ruimschoots aandacht van
antropologen met naam zoals Paul Sébillot en Arnold Van Gennep. Desondanks
kan Phons Bakx niet aan de indruk ontkomen dat de vroegere pioniers van de
etnomusicologische wetenschap Tirer la Chèvre over het
hoofd hebben gezien, en dat daarom dit markante geluidsritueel in het
vergeethoekje terecht is gekomen. "Des te leuker om het eruit te halen
en het als primeur aan het Nederlandse en Vlaamse radiopubliek te
presenteren. Bovendien blijkt het nog om een juweeltje te gaan ook."
(algemeen
persbericht - Stichting Antropodium)
|
|