ijsrijders over de DamscheVaart
Het lange
afstandschaatsen tussen de Zwinsteden
perspectief op een
oude traditie
door
Phons Bakx
De Damsche Vaart, liggend tussen
Sluis en Brugge.
Mijn moeder Marie-Madeleine
Bakx-Clyncke schreef dat haar eigen moeder Jette Clyncke-Maenhout in de
winter
van 1937 met een
kraam op de dichtgevroren Damsche Vaart (tussen Sluis en Brugge) stond, om er
zelfgemaakte
warme chocolademelk
aan de schaatsers te verkopen die in Sluis aankwamen. Daarnaast was haar
moeder ook
bij het organisatiewerk
betrokken dat zich bezighield met het ‘lange afstand’-schaatsen tussen de
Zwinsteden Sluis,
Hoeke,
Monnikerede, Siphon, Damme en Brugge. Dit vond nog in een tijdsgewricht plaats
waarin er amper sprake was
van een
‘wedstrijd’, zeker vergeleken met de organisatie-opzet van ná 1945. Op het
dan twee keer
gereden moest worden, dus heen en weer, werd de wedde eigenlijk nooit op de schaatssnelheid
van
het individu
ingezet, maar juist op zijn doorzettingsvermogen. Het ging er niet om wie
als eerste aankwam, maar dŕt
iemand aankwam.
Dat alleen al duidde erop dat de tocht eigenlijk alleen maar gereden werd als
de winterse
omstandigheden
het meest bar en guur waren, met andere woorden: wanneer men er zeker van was
dat het ijs
over het hele traject
dik genoeg was (16-
zou het
wedstrijdelement voor de ijsrijders op de Damsche Vaart worden opgevoerd, en
werd de individuele snelheid
op het
heen-en-weer traject bepalend.
Het jaar waar
mijn moeder naar verwees was 1937, en dat viel nog net binnen het interbellum,
als de Damsche
Vaart tussen
Sluis en Brugge zich nog als één ononderbroken kanaaltraject laat bemeten.
Eén kilometer daarvan
was Nederlands
ijs, de overige zestien lagen op Belgische wateren. Bij wijze van uitzondering
moet het kanaal
dat jaar ook voor
een korte periode helemaal dichtgevroren zijn
geweest.
Binnenscheepvaart
Wat opvalt in het
georganiseerde schaatsspektakel tussen de twee uitersten Sluis en Brugge,
is het gegeven dat
de winterse ijsvorming
op het wateroppervlak van de Damsche Vaart vóór 1940 zoveel vaker open werd
gehouden
vanwege de
veerdiensten en binnenscheepvaart, alsook nog – zij het heel wat vroeger
voordien - voor de aangetrokken
barges-vaart
tussen Sluis, Damme en Brugge. Vanaf 1862 zou er via de Damsche Vaart een
dagelijkse dienstlijn
van personenvervoer
tussen Sluis en Brugge van kracht gaan.1 Ook de landbouwsector en de regionale
steenbakkerijen
profiteerden
ruimschoots van het Damsche vaarwater als deze ‘s winters vrij van ijs bleef.
Vanzelfsprekend droeg
de binnenscheepvaart
er het meest aan bij dat een dergelijk winters schaatsspektakel tussen de
Zwinsteden
niet door kon
gaan. Maar daar blijken dan toch uitzonderingen op te hebben bestaan, en kennelijk
was de winter
van 1936 op 1937 daar
een van.
|
IJsrijders
over de Damsche Vaart, zevende wedstrijdeditie, anno 1986: groepsvorming noodzakelijk
om enigszins in de luwte van een snijdende wind te kunnen blijven. |
Na de maand mei
1940 kwam er een drastische verandering in de kanalisatie tussen Sluis en
Brugge, want
terugtrekkende
Franse militaire genietroepen bliezen ter hoogte van het Vlaamse buurtschap
‘De Siphon’
eerst de aanwezige
kanaalduikers op van twee andere kanalen die op die plek de Damsche Vaart
onderdoor
kruisten. De
detonaties onder water waren bedoeld om de Duitsers het oprukken te
verhinderen, zodat zij via
deze kanalen hun
oorlogsmaterieel niet dieper België zouden kunnen inbrengen. Het directe
gevolg was dat de Damsche
Vaart in de
eerste oorlogsmaanden zo goed als helemaal leegliep, wat zeker te bemerken is
geweest in het
droogvallen van
het kaaigebied in Sluis. Later nog in dat eerste oorlogsjaar, werd bij ‘De
Siphon’ een
dwarsdam
ingeworpen die allicht tot doel had dat de Damschevaart niet blijvend leeg zou
lopen. De
dwarsdam is
vervolgens daar nooit meer weggehaald.
|
◄
Complete droogval
van de Sluise kaaien als gevolg van de detonaties in mei 1940 bij ‘De
Siphon’. |
|
De ingeworpen dwarsdam in het kanaal Sluis-Brugge bij
buurtschap De Siphon blokkeert sinds 1940 voor schepen een definitieve doorgang naar de stad Brugge. (foto: © Google Earth, 2023 - opname:
maart 2021) |
Ter correctie van grillige waterwegen
Hoogstwaarschijnlijk
heeft er vroeger onder de West-Vlaamse bevolking altijd voldoende animo
bestaan,
om in
het dichtgeslibte Zwingebied tussen afzonderlijke locaties winterse
ijsevenementen te laten plaatsvinden,
zoals
het schaatsen van lange afstanden. Alleen vonden deze uitdagingen dan nog niet
plaats op de verschillende
uitgegraven
kanaaltrajecten tussen de Zwinsteden. Het is aannemelijk dat in de eerste
helft van de negentiende
eeuw
deze traditionele schaatstocht over de langere afstand nog niet eens
bestond, daar het graven van de
Damsche
Vaart pas vanaf 1811 zijn aanvang zou nemen als een uit te voeren opdracht van
Napoleon Bonaparte.
Toen
hij in 1815 definitief werd afgezet, waren de kanaalgravers toch nog tot het
dorpje Hoeke doorgedrongen.
Een
jaar later was men vanuit Damme in staat om via het nieuwe kanaalwater het
Fort Sint-Donaas te bereiken.2
Pas
veel later, rond 1851, zou er voor het eerst sprake zijn van een voltooid en
open vaartraject tussen Brugge
en
Sluis. En voor die gelegenheid werd nabij het oude fort ‘Stenen Beer’ in
Sluis – als dat het obsolete Brungheers
niet
was - een steiger opgebouwd waar allereerst de barge-trekschuiten konden aanmeren
en waar de nodige
opslag
werd gefaciliteerd. - In de jaren ’40 van de twintigste eeuw, wanneer Petrus
Boes en Andrea De Mauw,
de
Pasdamstraat in het Pas van Sluis eerst voorgoed achter zich lieten om domicilie
te kiezen in de boerderij
tussen
‘Stenen Beer’ en het voormalige Brungheers, kon Petrus Boes daar ter plekke
nog gebruik maken van
het
oude, zogeheten ‘barsekot’ oftewel het ‘barge-kot’, wat daar nog als rudiment
overeind stond vanuit de tijd
dat
de schuiten door de Damsche Vaart werden aangetrokken.
|
IJsrijders
passeren spectaculair een lage brugoverspanning bij Hoeke, bekend als de brug
van de Oude Westkapellestraat (stase: focus/WTV
1997) |
Oudeeuws ‘glissen’
Wat
de oudere dateringen aangaat van het afstandsschaatsen in dit deel van
Vlaanderen, valt niet uit te sluiten
dat
zo’n traditie zelfs terugreikt tot in de zestiende eeuw. Want Bruegel de
Oude - en met hem ook andere
schilders
en graveurs – spiegelt ons winterlandschappen voor, waarin de zuidelijke
bewoners der Lage Landen
maar
al te graag het winterijs van grachten, watergangen en geďsoleerde kreken
opgingen omwille van onderling
te
delen ijsvreugde. Van die kreken kunnen zeker een aantal tot de oude geografie
van het grillige, dichtslibbende
Zwin
worden gerekend. Bruegel’s mensen laten massaal zien dat ze zich aangetrokken
voelen tot de magische
transformatie
van het buitenwater tot een dik ijsoppervlak, waarop ze priksleeën, slieren
en vooral ‘glissen’
(schaatsen),
totdat men tot ontsteltenis ook wel eens volledig onderuit kon gaan. Verpozingen
op het ijs
werden
in het taalidioom zelfs als stijlfiguren ingezet om uitdrukking te geven aan
de onvastheden en
onzekerheden
in de ‘gladheid’ van het menselijke bestaan. Uit enthousiasme kwamen er
ijsspelen in zwang,
zoals
het ‘clootschieten op ijs’ en het ‘ijscolven’. En als, ijs-en-weder-dienende,
de barre winterse kou over
de
West-Vlaamse polders het toeliet, dan lokte dat onder de mannelijke streekbevolking
alleszins de allerstoerste
lieden
naar de bevroren waterkant, waar zij onder de eigen ledematen ‘botten’ en
‘glissen’ onderbonden om te
schaatsen
zover en zolang men maar wilde. Er hoeft niet aan te worden getwijfeld of
het lange afstandschaatsen
als
oudeeuws volksgebruik tijdig opgeld heeft gedaan, maar het blijft wel de vraag
wanneer dat in het onrustig
beweeglijke
landschap van Zwin en Leugenzwin van kracht kon gaan, zeker in de tijden wanneer
er kanalen
werden
gepland en uitgegraven ten gunste van de waterafvoer van industrieën en
polderdrainages, maar zeker
ook
ten behoeve van de regionale binnenscheepvaart. De aanleg van de Damsche
Vaart kan in dit opzicht zeker
worden
opgevat als een uiteindelijke correctie op de her en der verspreid liggende,
verouderde vaarwegen, die
niet
doeltreffend waren om nog lang te worden bevaren. Dat had Napoleon Bonaparte dus
in de gaten.
|
Het
onderbinden van ‘botten’, ‘glissen’ en ‘schaverdijnen’, alsook de prikslee
voor een kind, zittend op de onderkaak van een paard (links). Illustraties van zestiende-eeuwse menselijke activiteit
op het ijs in de zuidelijke Lage Landen (schilder-
en gravuredetails uit de school van Pieter Bruegel de Oude,
Brabant/Antwerpen) |
|
Terug
naar 1937, waar mijn grootmoeder ergens bij de kaaimuren van Sluis op het ijs
stond. Deelnemers aan
het
heen-en-weer parcours deden dat op één en dezelfde dag en, zoals welgemeend,
met het winterweer
op
zijn guurst. Al ging het in de eerste plaats er niet om ěp d’n scavverdiens [op de schaatsen] de hoogste
verplaatsingssnelheid
af te leggen, indien iemand het lukte de totale afstand van
dan
werd hem dat als een topprestatie toegekend. Want de koude wind over het polderlandschap
zorgde
ervoor
dat het ijs niet altijd even makkelijk begaanbaar en betrouwbaar was.
Toen
oma Jette deels bij deze schaatsorganisatie betrokken was, functioneerde zij
met haar kraam
op
het ijs als een rust- en keerpunt voor de schaatsers die uit de richting Brugge
of Damme kwamen aanrijden.
Vandaar
dat zij zelfgemaakte warme chocolademelk aan hen serveerde. Er is beweerd
dat tijdens de rustpauze
op de
kades van het stadje, ook heus heel wat geneverdrupkes
achterovergeslagen zijn om de moed erin te
houden.
Maar de ware kracht en stoerheid bij de schaatsmannen zat hem natuurlijk wel
in het aanvaarden van
de
lange barre terugweg, ook al hadden ze zichzelf beneveld.
De terugtocht bewijzen
Daarnaast
gold het als een oud-Hollandse en oud-Vlaamse gewoonte, dat een
schaatsrijder of sc’ôaverdiener
op zijn
terugweg een tastbaar merkteken met zich mee zou nemen om bij thuiskomst het
bewijs te laten zien
dat
hij de lange afstand over ijs inderdaad had afgelegd. En die gewoonte gold
zeker ook voor het
grensoverschrijdende
schaatsparcours tussen de Zwinsteden. Zowel in de beide vroegere Hollanden
als
in
het Vlaanderenland, werden op het keerpunt witte kleipijpjes aan de schaatsers
verhandeld, meestal
onder
de naam ‘Gouwenaars’. Onder de Bruggelingen genoten ze de naam Klietepuup’n.
Waarom koos men voor het schaatsen speciaal een kwetsbare,
kleigebakken pijp uit? Het antwoord
verluidt dat de krul- of steelpijp, als deze onbeschadigd
bleef, het meest zichtbare bewijs aantoonde dat
men van een vaardige schaatser kon spreken die onderweg nergens
op het ijs terecht was gekomen,
want bij een val hielden de kwetsbare pijpen het absoluut
niet heel. Vooral de oudere langwerpige pijpen
van soms 15-
in en produceerden uit klei witte pijpjes die ze eerst
in een ronde lus ‘knoopten’ alvorens ze af te bakken.
Ze staken beduidend minder ver uit en ze liepen minder
snel breukschade op bij een valpartij.
|
Een Gouwenaar
krulpijp van gebakken klei, behorend tot de Hollandse-Vlaamse lange-afstand
schaatstraditie De ouderwetse Jan
Hagel-kruidkoek (foto: Facebook -
bakkerij Kok, Schoonhoven) |
|
Het
tweede attribuut voor de terugtocht functioneerde meer als een streek- of
dorpsgebonden bewijs. Als teken dat
de
schaatsafstand door iemand voltooid was gereden, moest de schaatser een
(kruiden)koek meenemen, inheems
aan
het dorp of stadje dat als keerpunt was bezocht. Zo had elke leefgemeenschap
vanouds hiervoor zijn eigen
bakkersrecept.
Voor Sluis gold het recept van de ‘Jan Hagel’-kruidkoek, dat volgens sommigen
uit de streek
vollediger
vermeld moest worden als ‘Jan Hagel en zijn maat’*). Waar ‘maat’ dan betrekking op had, is me niet
bekend.
In het midden van de twintigste eeuw werd deze Sluise kruidkoek gebakken door
bakker De Hullu, nadien
voortgezet
door bakker Wim Ohms in zijn bakkerij in de Kapellestraat. Toch laat de
vroegere overlevering zien
dat
deze kruidkoek niet alleen maar in Sluis werd gemaakt en verhandeld.
Wat deed mijn grootmoeder Jette nog meer in geval zij de
halfverkleumde schaatsers aan haar kraam ontving?
Naar vrije keuze van de schaatsers, kochten ze aan haar
kraam zo’n krulpijp of een traditionele platte ‘Jan Hagel’,
en vaak genoeg allebei, want ze golden als twee aparte
bewijzen. Ter plaatse naaide zij de witte, kleien krulpijp
aan de muts van de schaatser vast, of om het even aan elk
ander kledingstuk dat men aanwees. Kocht de schaatser
een ‘Jan Hagel’, dan wikkelde zij die in wit papier en
bond het als een pakketje met rood-wit-blauwe textiellinten
op, kruislings over rug en schouder van de schaatser.
Volgens traditionele regel kon de schaatser met die attributen
aan zijn lichaam aan zijn terugweg beginnen.
|
Later zou het voor de deelnemers aan de schaatstocht
over de Damsche Vaart gelden, dat ze een inschrijfkaart bij zich hadden, die
onderweg en op het keerpunt van inktstempels werd voorzien. Hiernaast de deelnemerskaart met zeven stempels van
Wim Eggermont, gereden op zijn totaalparcours van 12 januari
2009: Sluis-Hoeke-Damme-Brugge-Damme-Hoeke-Sluis. (foto: W. Eggermont) Onder: het laatste stuk tot de finish
in Sluis |
|
Veel
later, mogelijk al eindjaren ’50, maar zeker in de beginjaren ’60, namen mijn
vader Sjaak Bakx en
zijn
zwager Frans Clyncke junior, samen met Robert De Clerck de taak van oma Jette
over in het serveren
van warme
chocolademelk op het ijs. Daarnaast serveerden zij ook nog warme erwtensoep.
Als kind
heb
ik hen er nooit over gehoord dat zij een schaatser zo’n kruidkoek op de rug
hielpen aan te binden
of
wat dan ook. Al hoorde ik mijn moeder vertellen over de tijd waarin de
krulpijpjes aan de schaatsmutsen
werden
genaaid, ik had niet de indruk dat mijn vader en mijn oom die pijpjes nog verkochten,
laat staan dat ze
die
ter plekke aan de kleding vastnaaiden. Allicht was in de beginjaren ’60 de tijd
van de witte kleipijpjes
nog
niet voorbij, als kind heb ik ze toch niet vaak meer op de kleding van de
ijsrijders zien zitten.
Het
gebeurde dat mijn vader uit de verkooppartij nog wel eens een ‘Jan Hagel’ uit
zijn kraam overhield en
die
vonden mijn zus en ik ’s anderendaags terug op onze ontbijttafel.
Anneke
en ik waren daar nooit blij mee, want ze waren taai, hard en grof en bevatten
te weinig zoet
om ze
als kind lekker te vinden. Dat was geen eten voor jonge kinderen. Wat ik wel
leuk vond aan zo’n
‘Jan
Hagel’, was de bovenkant waarop al die bultjes te zien waren, dat ik die
altijd met mijn vingers één
voor
één van de koek lospeuterde, wat aan onze ontbijttafel niet werd gewaardeerd.
Maar zoiets opeten,
nee,
liever niet. Dat deden we dan ook niet. Het was wel mooi om te zien hoe zo’n
kruidkoek uit tal van
kleine
deegreepjes was opgebouwd, die in het bakblik tegen elkaar waren gedrukt
voordat ze de oven
ingingen.
Ik ben zelf nog uit de tijd dat bakker Ohms ze ’s winters in Sluis nog volop
maakte. Er zaten veel
kruiden
in, waaronder anijs en venkel, maar zoals gezegd, bevatte het te weinig suiker
voor een kind
om
het lekker te vinden. De smaak had misschien iets weg van peperkoek, maar op
zich vonden we
die dan
weer al heel wat lekkerder dan ‘Jan Hagel’, omdat die malser was en veel
zoeter.
|
Als drie winterse marktkramers van warme chocolademelk en erwtensoep op
het ijs van de Sluise Vaart. Daarbij ook snoepgoed zoals Mars en ook “suuk’rdoss’n”,
eigenhandig getrokken door oma Jette zelf. Er bestond ook de
streek-traditie van ‘Jan Hagel’-kruidkoek. De kraam van de drie mannen stond op het ijs
aan het begin vlakbij de Kademuur (zie
onder). vlnr: Frans Clyncke jr,
Sjaak Bakx en Robert De Clerck. Mijn vader in het midden, houdt zo’n pakketje
‘Jan Hagel’ in zijn handen. (foto:
winter 1953) Ook de Sluizenaar Pietje van Overmeeren (hier niet in beeld) liep op het ijs als ambulante kramer met zelfgetrokken
“suuk’rdoss’n”, die door talloze schaatsers en bezoekers werden afgenomen.
|
|
|
Sfeervolle verlichting in de vroege avond op de schaatsbaan
tussen de Sluise kaaimuren in de uiterst strenge winter van 1963.
rechts: de verkoopkraam voor ‘warme chocomelk’ (zie opschrift
tentzeil) - (foto: coll. fam.
Bakx-Clyncke / foto rechts, detail: Facebook)
*) ‘Jan Hagel en zijn maat’ is voor mij geen onbekende
uitdrukking, maar
ik herken daar eerder de gebruikte volksscherts
in vanuit de bezettingstijd voor
iemand van de
NSB. Zijn maat was dan iemand van de CCD, Crisis Controle Dienst.
Indien u wilt
reagereen: phonsbakx@gmail.com
Noten
1. informatie
Jan Goedbloed, 8 maart 2023, Herinneringen aan Sluis – Facebook
2. zoals in
noot 1
MEER SCHRIJFONDERWERPEN
(allemaal onderling verbonden)
VOOR MEER
SCHRIJVERSONDERWERPEN KLIK HIER